aufpolierender [adj.]
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierenderen
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierendere
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierendere
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierenderen
Akkusativaufpolierenderen
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierenderer
Akkusativaufpolierenderen
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierendere
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierenderes
Akkusativaufpolierenderes
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierenderen
Akkusativaufpolierenderen
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierenderer
Akkusativaufpolierenderen
Dativaufpolierenderem
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierendere
Dativaufpolierenderer
Genitivaufpolierenderer
Nominativaufpolierenderes
Akkusativaufpolierenderes
Dativaufpolierenderem
Genitivaufpolierenderen
Nominativaufpolierendere
Akkusativaufpolierendere
Dativaufpolierenderen
Genitivaufpolierenderer
(Pos.)aufpolierender
(Komp.)aufpolierenderer
(Super.)aufpolierenderst
Outras palavras (mesmo modelo) :
verquirlt nahestehend ungut erkämpfend zurücksehnender hinpurzelnd durchladend privatisierend heranschmeißend interkulturell gewandelt fremdsprachlich heterogener großschnauzig anfordernd wirklichkeitsgetreu absattelnd pariert geboomt predigend ... (32261 words)